Per 1 juli 2021 zijn de proceskostenvergoedingen verhoogd voor bestuursrechtelijke procedures, waaronder belastingprocedures. Dit is gedaan om een bestuursorgaan te prikkelen het werk ‘aan de voorkant’, dus voordat de kwestie aan de rechter wordt voorgelegd, beter te gaan doen. De procedures over de BPM en Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ) zijn toen echter van de verhoging uitgesloten. De Hoge Raad heeft recent geoordeeld dat dit onderscheid in strijd is met het grondwettelijke discriminatieverbod.
Proceskostenvergoedingen bij juridische bijstand van een derde
Als de rechter een belanghebbende in het gelijk stelt, is de gemeente verplicht om een proceskostenvergoeding te betalen als de belanghebbende juridische bijstand heeft gehad van een derde. De hoogte van proceskostenvergoedingen volgt uit de wet en is niet afhankelijk van de verlaging van de WOZ-waarde. Voor iedere processtap die in een procedure heeft plaatsgevonden, waaronder bijvoorbeeld het schrijven van een processtuk of het bijwonen van een zitting, worden punten toegekend en de punten vertegenwoordigen een waarde. De vergoeding dient als een tegemoetkoming in de gemaakte kosten voor de ingeschakelde juridische hulp.
Ten onrechte afgeweken van het discriminatieverbod
In de Grondwet is vastgelegd dat gelijke gevallen, gelijk behandeld moeten worden. Dit is het discriminatieverbod. Hiervan mag worden afgeweken als men daar een objectieve, redelijke reden voor heeft. De reden voor de afwijking die per 1 juli 2021 is doorgevoerd, was de vrees dat verhoging van de vergoeding in BPM- en WOZ-zaken tot (veel) meer procedures zou leiden. De Hoge Raad oordeelde op 27 mei 2022 dat deze ‘vrees’ geen objectieve, redelijke reden is en dus dat ten onrechte is afgeweken van het discriminatieverbod. Het onderscheid had men niet mogen maken. In BPM- en WOZ-zaken bestaat daarom alsnog recht op de verhoogde vergoeding, net als in alle andere bestuursrechtelijke zaken.